Blog
vreugde voor de wet – Een oproep van Ezra voor nu

Wanneer Jeruzalem in ere hersteld is, vangt een bijzonder geestelijk moment aan: Ezra leest Gods Wet voor aan het volk. En nadat Ezra geëindigd heeft, zo lezen we halverwege Nehemia 8, geeft hij het volk de oproep lekker te eten, te drinken en bovenal vreugdevol te zijn. Vreugdevol feesten omdat je net alle geboden van God gehoord hebt; voelt dat niet als een onbekende wereld?

Dit artikel is geschreven voor het magazine Profetisch Perspectief (jaargang 29 | nummer 121 | winter 2024)

Tim wildsmith NEvt9WxUyNc unsplash
Wet tegenover genade

Toen ik als tiener iedere zondagmorgen de Tien Geboden hoorde, was vreugde wel het laatste waaraan ik dacht. Voor mij was de Wet vooral de strenge eis van een rechtvaardig God. Je moet je houden aan zijn geboden en goed je best doen – dat is wat God van ons vraagt. En tegelijkertijd werd mij geleerd dat we het nooit goed zouden kúnnen doen. Zo eerlijk waren we dan ook wel weer. De Wet was in die zin dan ook vooral een spiegel; het liet je onvolmaaktheid zien en daarmee zouden we meer verlangen naar ‘de vergeving van onze zonden in Christus’ – zoals het antwoord op vraag 115 van de Heidelbergse Catechismus statig stelt.

Daarmee is direct mijn associatie van toen geschetst. De Wet had voor mij alles te maken met zonde, onvolmaaktheid en oordeel. Het voelde voor mij zwaar en beklemmend. Anders gezegd, ik kon liefde, genade of vreugde maar moeilijk samenbrengen met de Wet. Die facetten zag ik vooral terug in het Nieuwe Testament. En dat idee werd voor mij bevestigt toen ik mij meer in de evangelische wereld begon te begeven. Daar leerde ik dat de Wet inderdaad alles te maken had met oordeel. En dat stond, met een beroep op Paulus, lijnrecht tegenover de genade van het Nieuwe Verbond. Onder de Wet, het Oude Verbond, was je een slaaf en moest je goed je best doen; onder het Nieuwe Verbond leefde je als kind vanuit genade. De Wet bracht de dood, de genade het leven. Het Oude Verbond gaat over menselijk werk, het Nieuwe Verbond over ontvangen. Het was Wet tegenover liefde. Wet tegenover het Evangelie. Wet tegenover genade.

Simchat Thora

Als we echter eerlijk de Bijbel lezen, ontdekken we dat deze tegenstelling een bedrieglijke constructie is. Niet alleen het schijnbare contrast tussen Wet en genade, maar ook de drukkende associaties met zonde en oordeel zijn volkomen onterecht. Wij missen precies dat wat de Joodse terugkeerde ballingen wél ervaarden met de Wet: vreugde. En dat is niet iets wat beperkt bleef tot die tijd. Tot op de dag van vandaag is het Joodse volk vreugdevol als het over de Wet gaat. Ieder jaar viert het volk Simchat Thora – of in het Nederlands: ‘Vreugde der Wet’ – waarbij men letterlijk danst met de Wet; boekrollen van Genesis tot en met Deuteronomium worden zingend en dansend rondgedragen in de synagoge.

Simchat Thora mag dan als feest van veel latere datum zijn dan de tijd van Ezra en Nehemia, toch is de overeenkomst met de vreugde van toen opvallend. Ezra leest de Wet voor in de zevende maand (Neh. 8:1), de maand tisjri. Het is dezelfde maand, zo ontdekken de Joden vanaf vers 14, dat God in Zijn Wet heeft opgedragen het Loofhuttenfeest te vieren – iets wat al sinds de tijd van Jozua niet meer gedaan is (v.18). Om die reden roepen zij het volk op ‘om loofhutten te maken overeenkomstig wat voorgeschreven is’ (v.16). En als de Joden fanatiek aan de slag gaan, lezen we dat men dag in dag uit voorleest uit de Wet en dat er zeer grote blijdschap heerste onder het volk (v.18). Laat Simchat Thora nu precies worden gevierd op de laatste dag van dit Loofhuttenfeest. Net als toen, komen blijdschap, vreugde en Gods Wet geweldig samen. Prachtig, en tegelijkertijd ongemakkelijk. Want ervaren wij echt zo’n blijdschap en vreugde als wij denken aan de Wet? Zoals ik al schreef, voor mij zelf lange tijd niet. Maar waarom ervaren de Joden van toen en nu deze vreugde dan wel? Er is geen taal als het Hebreeuws met zoveel uitdrukkingen voor vreugde. Maar waar komt dat vandaan? Waarom herkennen wij deze vreugde niet of nauwelijks?

 “Wij missen precies dat wat de Joodse terugkeerde ballingen wél ervaarden met de Wet: vreugde.” 
Geen wet, maar thora

Misschien ligt een antwoord op de eerste plaats wel in het feit dat een Jood niet spreekt over ‘de Wet’. De eerste vijf boeken van Mozes worden aangeduid met het Hebreeuwse woord thora; wat op de eerste plaats onderwijs of onderricht betekent. En dat houdt in Bijbelse zin veel meer het aspect van een liefdevolle vader die zijn kinderen levenswijsheid doorgeeft, dan een lijst aan regels. De vertalers van het Oude Testament maakten daarom een enorme fout door bij gebrek aan een Griekse equivalent thora te vertalen met nomos, wat niets anders betekent dan ‘wet’. En ‘wet’ roept een veel te juridisch gevoel op, wat zowel taaltechnisch als inhoudelijk totaal niet strookt met de breedte en diepte van de Thora. Nomos, wet, is veel te rigide en kent niet het dynamische en bovenal met liefde gevulde aspect wat juist de Thora juist zo kenmerkt. In iedere synagoge dienst dankt het Joodse volk dat zij de Thora mochten ontvangen. En dit dankgebed heet in de liturgie niet thora en al helemaal niet ‘wet’, maar Ahava, wat niets anders betekent dan het Hebreeuwse woord voor liefde.

Rabbijnen maken daarom terecht bezwaar tegen het strikt vertalen van thora met ‘wet’, omdat zij aanvoelen aan dat dit een verkeerd beeld kan geven van de diepte en breedte van Gods onderwijs – en daarmee ook van het Jodendom, dat helaas maar al te vaak ten onrechte wordt weggezet als een wettische religie. En dat is het nu juist niet. De Thora is Gods eeuwige wijsheid die Hij als alwetende Schepper aan Zijn schepselen bekend maakt. Het is geen dicht getimmerd systeem aan wetten voor één of andere Griekse stadstaat, het is een bewogen God die Zijn mensen komt opzoeken. Het is een Vader die Zijn kind bij de hand neemt en met hem op weg gaat. En op die weg, samen, leert Hij Zijn kind het goede en Hij laat zien waar het leven te vinden is.

 “De eerste vijf boeken van Mozes worden aangeduid met het Hebreeuwse woord thora.” 
Het Vader-hart van God

Met dit vader aspect raken we direct een essentieel punt: de Thora is wat een goede vader zijn kinderen leert. Het Bijbelboek Spreuken laat dit prachtig zien. We lezen daar (ook) van een vader die zijn zoon het goede leert. En in die mooie woorden klinkt de oproep: ‘Mijn zoon! vergeet mijn onderricht niet’ (Spr. 3:1a, HSV). Of, zoals de Hebreeuwse grondtekst zegt: ‘Vergeet mijn thora niet’, wat niets anders is dan een uiting van diepe vaderlijke liefde – zo lezen we ook in de rest van Spreuken. En precies zo verstaan de Joden Gods Thora; zij zien het niet als starre of beperkende wet – en ook zeker niet als spiegel voor je zondige aard of als de donkere tegenhanger van genade – maar juist als de liefdestaal van hun Hemelse Vader.

Ik meen dat we hier komen tot één van grootste veroorzakers van het verliezen van vreugde ten opzichte van de Wet – of beter: de Thora. Te vaak hebben we gedacht dat God pas een Vader is vanaf Mattheüs 1. Iets wat we uiteraard niet zo letterlijk uitspreken, maar het zit onbewust wel in onze christelijke zienswijze op de relatie tussen Oude en Nieuwe Testament. We moeten leren ontdekken dat vanaf het allereerste begin God al een Vader is. In de Thora zelf zingt Mozes in zijn danklied: ‘Is Hij niet uw Vader, Die u verworven heeft, Die u gemaakt heeft en u stand heeft doen houden?’ (Deut.32: 6). Zo spreekt ook God zelf door de woorden van Jeremia ‘Ik ben Israël tot een vader’ (Jer. 31: 9) en is het Israël die belijdt: U, HEERE, bent onze Vader’ (Jes. 63:16b). En ook Maleachi vraagt retorisch af: ‘Hebben wij niet allen één Vader? Heeft niet één God ons geschapen?’ (Mal.2: 10a). Dat God al vanaf het Oude Testament een Vader ís, is iets wat wij soms gemakkelijk vergeten. De misvatting die wij te snel maken is denken dat wij kinderen van God zijn op grond van Zijn genade, en dat de Israëlieten ten tijde van het Oude Testament goed hun best moesten doen om deze status te verdienen. Oftewel wetticisme, een poging om Gods liefde te verkrijgen door je aan bepaalde regels te houden. Maar het tegenovergestelde is waar.

 “Dat God al vanaf het Oude Testament een Vader ís, is iets wat wij soms gemakkelijk vergeten.” 

De Thora vangt niet aan met voorschriften waar de mens zich eerst aan moet houden, maar met een God die uit liefde een aarde schept. Een God die Abraham roept en hem beloftes geeft, zonder hem ook maar één voorwaarde te stellen. De Thora verhaalt over de liefde van God voor Zijn volk, over de wonderlijke geboorte van Isaak, de zegen van Jacob en de uittocht uit Egypte. En bij dat laatste klinken er opnieuw geen voorwaarden. God zegt niet: ‘Nu moeten jullie je eerst netjes aan mijn regels houden, en dan zal ik jullie bevrijden.’ Nee, God zegt tegen de farao dat hij Zijn eerstgeboren zoon, Israël, moet laten gaan (Ex.4: 22-23). Israël werd niet kind van God door goede werken, zij zijn het omdat God dat zegt en hen verkiest. Het is pas veel later, nadat God hen dwars door de Rode Zee heeft geleid, hen heeft voorzien van eten uit de hemel en voor hen gestreden heeft tegen Amalek, dat God begint te spreken: ‘Ik ben jullie God, Ik houd van jullie en Ik heb jullie bevrijd – aanbid daarom geen andere goden’ waarop de rest van Zijn geboden volgen. Met andere woorden, de geboden van God zijn er niet om daarmee te verdienen dat God je vader wordt, God ís je vader en alleen vanuit die liefde neemt Hij je bij de hand en laat Hij zien wat Zijn wil is voor jou en de wereld om je heen. Sterker nog, het eerste gebod in het Jodendom luidt niet zoals bij ons ‘vereer geen andere goden’, maar ‘Ik ben de HEER, uw God, die u uit Egypte, uit de slavernij, heeft bevrijd’ (Ex. 20:2). Punt. Het eerste gebod is geen eigenlijke opdracht, maar een vaststelling van het feit dat God redt, verlost en bevrijdt. Hij is je Vader – en alleen binnen deze eeuwige, liefdevolle en bovenal onvoorwaardelijke relatie vervolgt God met Zijn levenswijsheid. Of concreet: met Zijn geboden. En deze geboden zijn geen last, maar een lust; geen verdien-je-eigen-heil weg, maar een vreugdevolle lévensweg – zoals de Thora zelf meerdere keren stelt: ‘de mens die ze houdt, zal erdoor leven’ (Lev. 18:5; zie o.a. Deut. 5:33; 8:1; 30:16, vgl. ook Ez. 20:11).

 “Het eerste gebod is geen eigenlijke opdracht, maar een vaststelling van het feit dat God redt, verlost en bevrijdt.” 
Leven

‘Nu dan, Israël, luister naar de verordeningen (…) opdat u leeft’ (Deut. 4:1). Dit levengevende aspect vormt een grondmotief van de Thora en is direct een antwoord op hoe je vreugdevol kan zijn met verordeningen van eeuwen geleden. Want eerlijk is eerlijk, veel concrete geboden staan mijlenver af van onze tijd en cultuur. En de rabbijnen begrepen dit probleem ook. Hoe voorkom je dat een geschreven Wet verstart tot dogma – het staat tenslotte op papier en heeft daarmee veel dynamiek verloren? Hoe behoudt je de vreugde die zo essentieel is? Eén van de antwoorden binnen de Joodse traditie sluit aan bij dit grondmotief: de Thora is er ten leven. ‘Doe deze geboden en gij zult leven’ is niet alleen een oproep tot navolging, het is ook een oproep de Thora te blijven onderzoeken en telkens de levengevende zin ervan te ontdekken. Zoeken naar de geest van de Wet, de motieven en grondslagen achter een letterlijk gebod, en deze weer vertalen naar het nu. Jezus deed niet anders met zijn Bergrede. Hij schoof de Wet niet terzijde, hij zocht naar de geest van de Wet en vertaalde die weer door naar concrete geboden. En daarmee blijft het levend, zoals Paulus naar goed Joods gebruik schreef: ‘Want de letter doodt, maar de Geest maakt levend’ (2 Kor. 3:6) – want geen contrast aanduidt tussen Oude en Nieuwe Verbond, maar gaat over een star dogma tegenover het leven wat God in de Thora heeft gelegd.

Ook het menselijk leven is in lijn hiermee heilig. Het Jodendom leert dat, op drie fundamentele geboden na, je de gehele Thora opzij móét schuiven wanneer een mensenleven in gevaar is of in gevaar dreigt te komen. De uitspraak van Jezus die nadrukkelijk stelt dat de Sabbat er is voor de mens en ‘niet de mens ter wille van de sabbat’ (Mark. 2:27), is een oer-oude Joodse uitspraak die geldt voor de gehele Thora. De Thora is geen doel op zichzelf, maar een levenshulp om echt mens te kunnen zijn. Oftewel, beelddrager van God te zijn. De uitspraak van Jezus ‘Weest u dan volmaakt, zoals uw Vader, Die in de hemelen is, volmaakt is’ (Matt. 5:48) is niet bedoeld om de hemel te verdienen, maar bedoeld om het Koninkrijk van onze Vader zichtbaar te maken op aarde. En de vervulling hiervan is werkelijke vreugde, ‘want het koninkrijk van God is geen zaak van eten en drinken, maar van gerechtigheid, vrede en vreugde door de Heilige Geest’ (Rom. 14:17).

“De Thora is geen ‘wet’ in letterlijke, juridische zin, de Thora is Gods Vaderhart.” 
Vreugde voor de Wet

Als vreugde verdwijnt, dan wordt de Thora een systeem aan het kille wetten. Maar de Thora is geen ‘wet’ in letterlijke, juridische zin, de Thora is Gods Vaderhart. Het is niet bedoeld om ons een spiegel voor te houden, niet een tegenstelling van genade, maar een weg van léven. Niet vanuit verdienste, maar vanuit het eerste gebod: ‘Ik ben God en ik heb jullie bevrijdt – laat mij daarom jouw Vader zijn.’ Ergens zijn wij dit jammerlijk kwijtgeraakt en hebben Oude en Nieuwe Verbond tot het extreme opgerekt. We hebben de God van het Oude Testament alleen neergezet als oordelende rechter. Zijn Vader-hart herkenden wij daar niet, en wat hebben we daarmee een enorme rijkdom én vreugde laten liggen. Laten we daarom niet bedroefd zijn, zoals de teruggekeerde Joden dat ook eerst waren, maar laten we gehoor geven aan de oproep vreugdevol te zijn met Gods Thora. ‘Toen ging al het volk weg om te eten en te drinken, om uit te delen en grote vreugde te bedrijven, want zij hadden de woorden begrepen die men hun bekend had gemaakt’ (Neh. 8:13).

contact

Heb je vragen of wil je mij uitnodigen voor een Bijbelstudie en/of preek? Ik zie je bericht graag tegemoet!

Stuur mij een bericht!

Karel van der Plas  –  schrijver & spreker

Volg mij op LinkedIn

©2024